Voor het eerst in het jaar 1033 tijdens werkzaamheden ontdekt werd deze bron in 1953 uitgegraven tot en diepte van 12 meters.
De muurkrans van de Romeinse fontein is vandaag de dag in het bovenste gedeelte bewaard gebleven. Oorspronkelijk bestond het uit leisteenstenen die voornamelijk met kleimortel waren gezet. Het bereikte een diameter van 1,25 m en een hoogte van 2,50 m. Daaronder is de putschacht verzonken in de bestaande rots. Naast fragmenten van dakpannen en leisteen bevatte de vulling resten van leer, bewerkte houten platen en scherven van schepen uit de 2e en 3e eeuw na Christus. De put moest waarschijnlijk zorgen voor de watervoorziening van een nabijgelegen Romeins landgoed, waarvan ook de locatie van de bijbehorende begraafplaats bekend is.